Hieronder vind je de belangrijkste spellingregels voor werkwoorden. Je kunt ze zien als stappen bij het spellen.

1. De tijd

Het spellen van een werkwoord begint met het bepalen van de tijd waarin een zin staat. Zinnen in de tegenwoordige tijd beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt. Een zin in de tegenwoordige tijd kan ook een algemene uitspraak zijn, zoals 'Alle kinderen houden van ijs.' Zinnen in de verleden tijd gaan over iets wat al gebeurd is.

Tegenwoordige tijd Verleden tijd
a. George pakt een flesje sap. c. George pakte een flesje sap.
b. Willemijn probeert morgen te bellen. d. Willemijn probeerde gisteren te bellen.

2. De persoonsvorm en de stam

De volgende stap is het vinden van de persoonsvorm en dat doe je door de tijd van de zin aan te passen. Het werkwoord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk nog maar eens naar de zinnen hierboven: pakt wordt pakte en probeert wordt probeerde. Dat zijn dus de persoonsvormen.

Nu je weet wat de persoonsvorm is, zoek je de stam. De stam is de wij-vorm waarvan je en hebt afgehaald. In enkele gevallen zijn het echter andere letters, zoals bij gaan.

Persoonsvorm in wij-vorm Stam
wij worden word
wij lopen loop
wij verhuizen verhuiz
wij facebooken facebook
wij gaan ga

Je zou kunnen denken dat de stam het werkwoord in ik-vorm is, zoals in 'ik word piloot' en 'ik loop een marathon', maar dit gaat niet altijd op. In 'Ik verhuis morgen' eindigt de persoonsvorm bijvoorbeeld op een s, terwijl de stam eindigt op een z. Gebruik dus nooit de ik-vorm om de stam te vinden, maar de wij-vorm -en.

Meer informatie over het verschil tussen de stam en de ik-vorm vind je op http://www.gespeld.nl/blog/2017/01/de-stam-en-de-ik-vorm.

3. Het onderwerp

Na het bepalen van de tijd, persoonsvorm en stam, zoek je het onderwerp. Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag 'Wie of wat + persoonsvorm?'. De onderwerpen in de onderstaande zinnen zijn dus 'Peter en Willemijn', omdat zij iets proberen en 'George', omdat hij iets pakt.

Vraag Antwoord (onderwerp)
e. Peter en Willemijn proberen morgen te bellen. Wie of wat proberen? Peter en Willemijn
f. George pakte een flesje sap. Wie of wat pakte? George

Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zoals e, ga dan verder met stap 4. Staat de zin in de verleden tijd, zoals f, ga dan verder met stap 5.

4. De tegenwoordige tijd

Je weet wat de persoonsvorm is, dat de zin in de tegenwoordige tijd staat en wat het onderwerp van de zin is. De laatste stap is het combineren van deze informatie. Gebruik hierbij de onderstaande regels.

  • Is het onderwerp 'ik', dan noemen we dat eerste persoon en dan is de persoonsvorm gelijk aan de stam. Dus: 'ik word', en 'ik loop', 'ik verhuis' en 'ik facebook'. De regel is dat een stam die op een z of een v eindigt, in de persoonsvorm een s of een f krijgt, omdat een Nederlands woord nooit eindigt op een z of een v. Dus: 'ik verhuis' (en niet 'ik verhuiz') en 'hij wuift' (en niet 'hij wuivt').
  • Is het onderwerp 'jij' of 'u', dan noemen we dat tweede persoon en dan is de persoonsvorm de stam met een t aan het einde. Dus: 'jij wordt', 'u loopt', 'jij verhuist' (de stam verhuiz verandert in verhuis; zie hierboven) en 'u facebookt'. Maar, en hier komt een uitzondering, als het onderwerp 'jij' niet voor de persoonsvorm staat, maar erachter, dan is de persoonsvorm alleen de stam. Deze uitzondering geldt niet voor 'u'. Dus 'jij wordt piloot', maar 'word jij piloot?' en 'wordt u piloot?'. En ook 'jij facebookt te veel', maar 'facebook jij weleens?' en 'facebookt u weleens?'.
  • Is het onderwerp 'hij', 'zij' of iets anders, dan noemen we dat derde persoon. De persoonsvorm is de stam met een t aan het einde. Dus: 'hij wordt', 'zij loopt', 'Obama verhuist' (de stam verhuiz verandert weer in verhuis; zie hierboven) en 'Willemijn facebookt'.
  • Staat er geen onderwerp in de zin, dan heb je te maken met de gebiedende wijs. Met een gebiedende wijs geef je iemand een opdracht, zoals 'word lid!', 'beloof me dat je komt' en 'doneer vandaag!'. In de gebiedende wijs gebruik je altijd alleen maar de stam. Soms wordt de toegesprokene genoemd, zoals in 'doe jij de deur eens open'. Ook dan gebruik je gewoon de stam, behalve als de toegesprokene u is. In dat geval is de persoonsvorm de stam met een t aan het einde, zoals in 'Loopt u maar verder.'

De uitleg hierboven gaat uit van een onderwerp in enkelvoud, zoals 'ik', 'de dokter' of 'George'. Staat het onderwerp in meervoud, zoals 'wij', 'de dokters' of 'Peter en Willemijn', dan gebruik je simpelweg het werkwoord in de wij-vorm. Dus: 'Wij worden piloot', 'Jullie verhuizen' en 'Peter en Willemijn facebooken'.

Waar het vaak fout gaat, is in gevallen waarin de stam van het werkwoord eindigt op een d, zoals in 'word' en 'antwoord'; de zogenaamde 'dt-woorden'. Maar ook hier gelden gewoon de regels. Dus: 'ik word' en 'hij wordt', 'ik antwoord' en 'hij antwoordt'.

Als je deze regels consequent volgt, kun je alle werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen.

5. De verleden tijd

Je weet wat de persoonsvorm is, dat de zin in de verleden tijd staat en wat het onderwerp van de zin is. De laatste stap is het combineren van deze informatie. Gebruik hierbij de onderstaande regels.

  • Bepaal eerst of het onderwerp in enkelvoud ('de dokter') of in meervoud ('de dokters') staat.
  • Staat het onderwerp in enkelvoud, dan krijgt de stam te of de aan het einde. Staat het onderwerp in meervoud, dan krijgt de stam ten of den aan het einde. Hoe bepaal je of je de(n) of te(n) moet gebruiken? Daar komt 't kofschip bij kijken. Eindigt de stam op een medeklinker die in 't kofschip zit (t, k, f, s, ch of p), dan schrijf je te na de stam. Dus: 'ik fietste', 'hij facebookte' en 'hij groette', want de stam 'fiets' eindigt op een s en de stam 'facebook' op een k, beide medeklinkers in 't kofschip. Daarom is het bijvoorbeeld ook 'ik antwoordde': de stam 'antwoord' eindigt op een d en dat is een medeklinker die niet in 't kofschip zit, dus er komt de achter.
  • Naast 't kofschip zijn er andere ezelsbruggetjes, zoals xtc-koffieshop, 't (sexy) fokschaap, softketchup of kofschiptaxi, die vooral handig zijn bij werkwoorden uit het Engels, omdat er een x inzit. Het is natuurlijk prima om die ezelsbruggetjes te gebruiken, maar uiteindelijk gaat spelling uit van klank en de x eindigt 'gewoon' op een s-klank. Bij beatboxen bijvoorbeeld, is de stam beatbox. De stam eindigt op een x en daarmee op een s-klank. De s is een medeklinker in 't kofschip, dus schrijf je het voltooid deelwoord met een t: gebeatboxt.

Vind je die dubbel t in 'groette' en dubbel d in 'antwoordde' er gek uitzien? Kijk dan nog eens naar de regel: de stam van 'groeten' is 'groet' en eindigt dus op een t. De t zit in 't kofschip, dus komt er in de verleden tijd te achter de stam. Let goed op de stam. Hoewel het 'ik verhuis' is, is de stam van 'verhuizen' 'verhuiz'. De z zit niet in 't kofschip, dus is het 'verhuisde', en niet 'verhuiste'.

Als je deze regels consequent volgt, ben je al heel ver, maar kun je helaas nog niet alle werkwoorden in de verleden tijd spellen. Er zijn namelijk onregelmatige werkwoorden, die zich van de bovenstaande regels weinig aantrekken. Zo is de verleden tijd van 'ik loop' niet 'ik loopte' maar 'ik liep' en van 'hij blijft' niet 'hij blijfte' maar 'hij bleef'. Het voordeel is dat je waarschijnlijk al heel snel hoort dat 'loopte' niet goed klinkt. Het nadeel van deze woorden is dat ze onregelmatig zijn en dat je ze uit je hoofd moet leren.

6. Het voltooid deelwoord

We hebben nu twee situaties gehad: de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd en die van werkwoorden in de verleden tijd. De laatste situatie is een zin waarin zowel een hulpwerkwoord staat, als een voltooid deelwoord. Kijk maar eens naar de onderstaande zin.

g. De kat heeft Willemijn gekrabd.

Je ziet hier twee werkwoorden, namelijk 'heeft' en 'gekrabd. 'Heeft' is hier een hulpwerkwoord, omdat heeft het woord gekrabd helpt. Dat klinkt misschien vreemd, maar bedenk dit: 'krabben' is een veel concretere actie dan 'hebben'. Het minst concrete werkwoord is het hulpwerkwoord. Goed, nu 'gekrabd', het voltooid deelwoord. Ook als er sprake is van een voltooid deelwoord, kun je 't kofschip gebruiken. Eindigt de stam op een medeklinker die in 't kofschip zit (dus t, k, f, s, ch of p), dan eindigt het voltooid deelwoord op een t. Dus: 'ik heb gefietst' en hij 'hij heeft gefacebookt'. Eindigt de stam op een letter die geen medeklinker in 't kofschip is, dan eindigt het voltooid deelwoord op een d: als in 'ik heb geantwoord'.

Deze regel geldt altijd. Ook bij woorden waarover veel mensen twijfelen, zoals 'verhuisd'. Waarom schrijf je dat soms met een t en soms met een d? De zin 'Bert verhuist morgen' staat in de tegenwoordige tijd en de regels zeggen dan dat bij een onderwerp in de derde persoon, in dit geval Bert, de persoonsvorm de stam is met een t aan het einde; 'verhuist' dus. Let daarbij op de regel dat een stam die op een z of een v eindigt, in de persoonsvorm een s of een f krijgt; verhuiz + t wordt dus verhuis + t. De zin 'Bert is gisteren verhuisd' is een ander verhaal. Deze zin gaat over iets dat al gebeurd is en er staan twee werkwoorden in de zin: het hulpwerkwoord is en het voltooid deelwoord verhuisd. Hier geldt weer dat de stam, verhuiz, niet eindigt op een medeklinker in 't kofschip en dat betekent dat het voltooid deelwoord een d aan het einde krijgt: verhuisd dus.

Let erop dat het bij 't kofschip alleen om medeklinkers gaat. Zo eindigt de stam van maaien (maai) op een i en dat is een letter in 't kofschip. Maar de i is geen medeklinker, dus is het gemaaid en niet gemaait.

7. Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een valkuil bij voltooid deelwoorden is dat ze soms bijvoeglijk gebruikt worden. Dat klinkt lastig, maar hieronder vind je een simpel voorbeeld.

h. Het lieve meisje.
i. De verbrande ovenschotel.

In de eerste 'zin' staat geen werkwoord, dus ook geen voltooid deelwoord. Waar het om gaat, is dat lieve iets zegt over meisje. In de tweede 'zin' zegt het woord verbrande iets over ovenschotel. Hier wordt een voltooid deelwoord gebruikt om iets over de ovenschotel te zeggen. Belangrijk is dat het voltooid deelwoord hierbij niet de regels volgt van de werkwoordspelling, maar de spellingregel van bijvoeglijk naamwoorden. Gelukkig is deze regel heel kort: er komt e of en achter de stam. Dus: 'de verbrande ovenschotel', maar 'hij verbrandde de ovenschotel'.

Tot slot

Leer deze tekst zomaar niet uit je hoofd. Het is veel handiger om elke dag even de oefeningen op deze website te maken en, als je het moeilijk vindt, deze uitleg er gewoon bij te houden. Als je dat elke dag een paar minuten doet, dan mag je er best op vertrouwen dat je de uitleg steeds minder nodig hebt en je steeds beter gaat spellen.